Belgische dakloze vluchtelingen slapen in een hooischuur
(medewerker Documentatiecentrum In Flanders Fields, Ieper)
Het was zeker de vijfde keer dat iemand in het Documentatiecentrum In Flanders Fields vraagt naar het gedicht ’t Zijn droeve tijden als de oorlog woedt. Velen denken dat dit gedicht uit de Eerste Wereldoorlog komt, omdat het vaak door oud-strijders werd geciteerd. Ook kwam het in naoorlogse bloemlezingen voor.
Ik weet dat het in een schoolboek uit de jaren 1938-’39 stond. Ik hoorde het op de benefietavonden voor Het pakje van de soldaat gedurende de mobilisatietijd 1939-’40. Drie van mijn zes onderwijzers in Passendale waren oud-strijders en haalden in de oorlogsjaren de eerste regel of de eerste strofe aan.
Later vond ik het gedicht terug in de oorlogsnotities van soldaat Hector Verbeke en van de Belgische uitwijkeling Alfons De Pooter. Ook staat het in de bloemlezing Dicht en Proza door M. Brants en O. Van Hauwaert, in 1930 in Brussel uitgegeven. Nu heb ik er eens werk van gemaakt om alles op een rijtje te zetten en meteen ook op papier.
Het gedicht is van Gentil Theodoor Antheunis en het werd vňňr 1907 geschreven, waarschijnlijk na de Frans-Duitse Oorlog in 1870-’71. Hier volgen enige notities over de dichter, daarop het volledige gedicht in de oorspronkelijk versie.
Gentil Theodoor Antheunis werd in 1840 in Oudenaarde geboren. Hij studeerde in 1862-’66 rechten in Gent. Daarna was hij achtereenvolgens leraar en vrederechter in een aantal Vlaamse gemeenten, in 1877-’82 in Halle en later in Brussel. In 1870 huwde hij met Maria, de enige dochter van Hendrik Consience. Hij overleed in 1907 in Elsene (Brussel).
Hij publiceerde twee bundels gedichten: Leven, lieven en zingen - gedichten, en Uit het hart (verzen aan zijn kindertijd gewijd).
Het zijn speelse gedichten omtrent huiselijke tafereeltjes, bijvoorbeeld In vaders grooten zetel, en Hazenverstand. Of het zijn gevoelige gedichten, meestal zangerig.
Hij kreeg bekendheid door zijn liederteksten, bijvoorbeeld Ik ken een lied (1871, muziek door Willem De Mol) en Naar wijd en zijd (1905, muziek door François-Auguste Gevaert).
Daarnaast componeerde hij liederen, bijvoorbeeld Mijn Vlaanderen heb ik hartelijk lief (op tekst van Theofiel Coopman).
Droeve Tijden
’t Zijn droeve tijden als de oorlog woedt,
Als menschen men slacht ‘lijk dieren,
Als menschenbloed bij beken vloeit.
Als vrede en liefde liggen geboeid
Als haat
En kwaad,
Als nood
En dood
Grijnzen en vloeken en tieren.
“Waar is nu toch mijn arme man?
‘k Verga van angst! ik sterf ervan!
Ach! wat verschil bij’t voor’ge jaar!
We zaten hier zoo blij te gâar
Bij ’t wiegsken van ons jongste kind.
En nu zoover door sneeuw en wind
En vorst…en dan!…Och God! och God!
Heb meęlij met mijn bitter lot!”
“Ju!” roept het jongentje, “paardeken ju!
he! moeder, waar is vader nu?
Als vader komt, dan krijg ik een paard,
Een levende paard en een blinkende zwaard,
Een helm met pluim en een groote banier;
Dan gaan we rijden verre van hier;
Dan maken wij oorlog en nog, en meer…;
Zeg, moeder, wanneer komt vader weer?”
“Hoor” zegt het dochterken, “moederlief,
‘k Heb vader geschreven eenen schoonen brief :
En dat wij bidden op beide knięn
Voor hem… en hem zoo gaarne zien;
En dat gij toch zoo droeve zijt;
En dat ik ook dan dikwijls krijt;
En dat ons broerken vlijtig leert;
En…of hij toch niet wederkeert!”
De moeder aanhoort ’t eenvoudige schrift,
En keert zich om met koortsige drift,
En grijpt uit de wieg ’t onnoozele wicht,
En houdt het naar den hemel gericht;
En roept en snikt : o Heer! o Heer!
Geef ons den gade en den Vader weer!
Terwijl de moeder aan ’t bidden was,
Terwijl het meisje haar briefken las,
Terwijl het jongentje reed en liep,
Terwijl het wicht in zijn wiegsken sliep,
Daar verre, in ’t vreemde verwoeste land,
Verlaten, langs een eenzamen kant,
Met doorboorde borst
En hijgend van dorst
En de nagels geprent in ’t bevrozene veld,
Daar lag de vader, de dappere held,
Te sterven.
(Uit : Uit het Hart.)
Terug naar de voorpagina van de 'De Erfenis van de Groote Oorlog'