VLUCHTELINGENBlijspel in drie bedrijvendoor Henri t'SasSchrijver van Z'n Weledel Gestrenge - Fata Morgana Het Generaalsvrouwtje enz. |
De geheel gegarneerde studeerkamer van Langenaken. - De breede middendeur ziet op de huiskamer uit. Links en rechts achter zijdeuren. Rechts vóór een venster. Rechts vóór op het tooneel een met boeken en papieren bedekte schrijftafel. Tegen den wand, zoo hoog mogelijk, planken met boeken, groen gordijn, daaronder tegen den wand, boekentrapje; wereldbol. Een haard, gemakkelijke stoelen. Portret van Heinrich Heine, Tolstoï en Victor Hugo, tegen den wand. 's Morgens voor twaalf uur.
Langenaken (die van Herder, staande op het boekentrapje, eenige dossiers aanneemt en in 'n koffer bergt.)
Je moet met de mogelijkheid rekening houen, met de mo-ge-lijk-heid. - Wat niet is, kan nog komen. Nu is Nederland neutraal, dat wil zeggen: Duitschland acht ons land van geen strategisch belang; snap je de beteekenis van 't woord strategie? - De oorsprong is te zoeken in - : nee, nee - laat de werken van Schiller goed zichtbaar op de plank staan. - Ik zeg: als ze in België terug worden geslagen, krijgen wij hier over de grens misschien 'n regiment doodskop-huzaren en, als die in deze kamer komen te liggen, ja — ja — goed zoo — Tolstoï moet ook de kist in, 'n Rus, vredesapostel — anti-militarist — dat zou ons allemaal de kogel kunnen bezorgen.
Herder.
lek zal u wat zeggen: de Deutschers und Holländer zijn: goeie friende — also ....
Langenaken.
Jawel, dat waren ze met de Belgen ook — en daarom neem ik voorzorgsmaatregelen. Ze zullen mij niet, net als; professor Ruys, uit Mechelen, op 't laatste nippertje, in m’n onderbroek, op 'n hondenkar, met 'n Uhlaan achter me zien vluchten. — Voorzichtigheid is de moeder van de… boekenkast. — Neem dat portret van Heine weg, die heeft zich in Frankrijk willen laten naturaliseeren — ze zijn in Duitschland met z'n standbeeld van 't kastje naar de muur gesjouwd. — Ziezoo — In de koffer d'r mee. Kom nou maar naar beneden.
Herder.
lek zal u wat zeggen: U bent bang!
Langenaken.
Bang? Ben je gek. Ik ben neutraal! Ik heb niet tot m’n zestigste jaar in de letteren gedoceerd, om op m'n één en zestigste door zoo'n doodskop als gijzelaar onder in 't Raadhuis gestopt te worden, om de doodeenvoudige reden, dat ze Victor Hugo, of Maeterlinck of Zola bij me gevonden hebben. — Dank je feestelijk. — Waar zijn de adressen, die ik vanmorgen geschreven heb?
Herder.
Hier op uw sjrijftafel. (neemt enkele papieren.)
Langenaken, (sluit den koffer).
Die moeten er op geplakt worden. — Mors in Godsnaam geen lijm op 't tapijt, anders hoor je straks weer wat.
Herder.
lek hèb al wat gehoord, iek heb al 'n tüchtig stjandje van uw zuster te pakken.
Langenaken
Jij bent de eenige niet.
Herder.
Welke moeten d'r op. Hier ies: Dr. Langenaken, hotel “Cosmopolite”, tegenover station, Paris, en hier hotel “Cosmopolite” Londen, en deze “Cosmopolite” Berlin. — Dat ken ik niet in Berlin.
Langenaken.
Dat komt er niet op aan. In iedere groote stad is 'n hotel “Cosmopolite”. Plak ze d'r alle drie op. Als ik precies weet, welke kant 't op moet, haal ik over de twee andere m'n blauw potlood.
(Herder plakt de adressen op.)
Suze, (verschijnt in de middendeur).
De boodschappen staan beneden aan de trap, (tot Herder) ga jij ze even halen, ik kan die zware bak niet alleen dragen.
(Herder af, tot Langenaken).
Hier is 't lijstje, — kievitsboontjes hebben ze niet meer.
Langenaken.
Géén kievitsboontjes?
Suze.
Alleen overjaarsche.
Langenaken.
Wat doet er dat toe. Alles wat overjaarsch is, is daarom nog niet bedorven.
Suze, (met 'n zucht).
Dat zou er tenminste treurig uitzien!
Langenaken.
Laat ze halen, vóór de regeering er beslag op legt.
Suze.
Morgen, morgen, ik ben nu niet erg lekker.
Langenaken.
Lekker! — Ik heb jou nooit lekker gekend.
Suze, (woest opstaande, streng en zwaar).
Piet! Ik verlang, nee, ik eisch, dat je 'n andere toon tegen je zuster gaat aanslaan. Jij verliest 't respect tegenover 'n weerlooze, zwakke vrouw totaal uit ‘t oog — en dat is nou m'n dank, m'n dank voor de tien laatste jaren, die ik als zuster opgeofferd heb. (huilerig) Och, God, wat is 'n vrouw toch ongelukkig, die geen jong meisje meer is, (zakt op 'n stoel) afhankelijk van 'n sufferd van 'n broer! 'k Had 't vooruit moeten weten, toen ik die prachtige partij afsloeg.
Langenaken.
Begin je daar nou alweer over? Wie was toch eigenlijk die prachtige partij?
Suze.
Da's mijn geheim, die naam komt nooit over m'n lippen! Maar 't zal uit zijn! Ik blijf niet langer de lijdende, zwijgende partij!
Langenaken.
Hm! Zwijgende partij!
Suze.
‘t Is nog niet te laat!
Langenaken.
Waarvoor?
Suze.
Om te trouwen.
Langenaken.
Daar moet je met tweeën voor zijn.
Suze.
We zullen met tweeën zijn.
Langenaken.
Nou, mij goed, op mijn toestemming mag je rekenen, maar help me nou eerst de boodschappen op de plank leggen.
Suze.
Dank je, laat je knecht dat maar doen, ik ben doodop.
Langenaken.
Daar heb je nou 't recht nog niet toe. 't Is pas mobilisatie, wat moet je dan wel doen als er oorlog komt?
Suze.
Oorlog? — Dat zou ik nooit overleven. Wat is er gebeurd met al die meisjes, daar in België, weerlooze, jonge meisjes, en brutale huzaren. Als mij zooiets .... nee, dan liever dood!
Langenaken.
Stel je gerust, met jou zou zooiets toch nooit....
Suze.
Wat?....
Langenaken.
Jij blijft leven, die doodskop-huzaren zien direct, wie ze vóór zich hebben.
Suze, (beleedigd opstaande, zwaar).
Piet!
Langenaken.
Stil nou maar, anders hooren ze, dat jij weer de zwijgende partij bent!
(Herder en Volkert aan de middendeur, willen elkaar doen passeeren. Herder met 'n groote dienbak vol bussen en pakken.)
Herder.
Na u, meneer Volkert!
Volkert.
Eerst u!
Herder.
lek zal u wat zeggen:.... beleefdheid ....
Volkert.
Is mooi, maar lastig. Jij hebt je handen vol!
Herder.
Bitte....
Langenaken, (tot Suze).
Daar is-ie waarachtig alweer!
Volkert, (tot Herder).
Ga toch binnen, m'n tijd is beperkt!
(Herder op, zet den bak op den koffer.)
Volkert, (op, met groote portefeuille, haalt er 'n courant uit).
Piet! Nou moet je m'n hoofdartikel in „de Bazuin" es lezen! (maakt de bewegingen van zweepslagen) Pats! pats!? — pats!! pats!!!
Langenaken.
Zeg es even Volkert, ik meen jou laatst heel duidelijk| te verstaan gegeven te hebben, dat jouw bezoeken hier, zoolang de oorlog duurt ....
Volkert.
Juist, daarom — ik ....
Langenaken.
Als je wéér begint met me niet te laten uitspreken dan..
Volkert.
Ik — jou niet uit laten spreken, maar Piet, weet je wel..
Langenaken, (heel vlug).
Ik was nog niet uitgesproken — dan negeer ik je totaal — jouw manier van ....
Volkert.
Doe dat! Ik zie, je moet orde op je voedsel stellen. Ga je gang, jij bent gelukkiger dan ik, jij kunt orde op je voedsel stellen — ik heb heelemaal geen voedsel, of liever, néé gelukkiger ben je niet — de voedsel-bezits-zekerheid ontrukt onmeedoogenloos alle energie aan de strijdlustigen geest! Arrangeer dus, op je gemak, je spliterwten, je blokjes maggi en jampotjes — magazijn „De Middenstand", ik zie 't aan de zakjes, — 10 pCt. korting — met bonnetjes. O, ik ken ze van buiten — mijn vrouw heeft ook van die bonnetjes, ze zit er iedere avond de kaart mee te leggen, Ik neem 't 'r kwalijk. Wie uwer zonder schuld zit, werpe haar de eerste steen!....
Suze.
Dat Ik tenminste zóóiets nog beleven moet...
Langenaken, (de boodschappen verifieerend).
Ik luister niet naar je hatelijkheden.
Volkert.
Hatelijkheden?.... Weet jelui, waarom ze de waarheid naakt noemen? Omdat ze zoo moeilijk te „vatten" is.
Langenaken, (van 't lijstje lezend).
Tien blokjes maggi: Londonderry.
Herder.
Present, (legt ze op de boekenplank.)
Suze, (klagend).
Als kind met eigen rijtuig naar school gerejen, pianolessen van vijf gulden per uur, 'n meid, 'n kinderjuffrouw en iedere dag 'n werkster voor aan de straat...
Langenaken.
Vijf pakken maizena.
Herder.I
Present.
Suze.
'n Abonnement op de dierentuin ....
Langenaken.
Drie blikken huishoudjam.
Herder.
Present.
Suze.
...Als jong meisje een van de prachtigste partijen afgeslagen en nou ....
Langenaken
'n Spier gerookt vleesch!
Herder
Present.
Volkert.
Ik sta verbaasd, — of liever, (neemt 'n stoel) ik ga verbaasd zitten, want mijn tijd is zéér beperkt. De wereld heeft 42 graden koorts. De Duitscher zet z'n tanden in de vlaamsche strot, 't bloed komt over onze grens gedruppeld. (kijkt door 't raam) Kijk maar, daar druppelt het alweer, daar gaan ze weer, vluchtelingen. „Geen steen om d'r hoofd op neer te leggen" — da's plagiaat — maar waar. „De kneuzend' oorlogsvracht beploegt er Vlaanderens beemden en de weeke grond hijgt onder 't wicht van wee" — da's ook plagiaat, maar ook waar — en hier — m'n neef staat daar te hijgen onder 't wicht van z'n geconserveerde busgroenten, Suze, m'n nicht, lamenteert over d'r abonnement op de dierentuin en d'r werkster aan de straat. En da's familie van mij, van mij, Abraham Volkert, redacteur van „De Bazuin", voorzitter van de vereeniging „Oorlog aan den oorlog". En jij, Guusje Herder uit Berlijn — boven op je trap ...
Herder, (wil de trap af).
lek zal u wat zeggen .... iek ....
Langenaken.
Blijf daar, bemoei je met je werk....
Volkert.
Ja, blijf daar, jij staat daar juist op 'n goeie hoogte om Deutschland—Deutschland über alles, te zingen. — Waarachtig, ik weet niet, wie van jullie drieën de grootste sukkel is in dit aardsche tranendal.
Langenaken, (haalt z'n schouders op).
Vijf pakken haverdegort. (maakt 'n zak open.)
Herder.
Ich bin von Deutsch bloed .... en ...
Langenaken.
Dat riekt heel duf. (reikt den zak aan.)
Volkert, (tot Herder).
Pak aan!
Herder.
Dank u. (legt den zak weg.)
Suze, (bij 't raam, doelend op de vluchtelingen).
Wat 'n ellende.
Volkert.
Niet waar?
Suze.
In zoo'n hondenweer!
Volkert.
Dit is hier 'n heel droge kamer.
Suze.
En wat moet dat met de winter worden?
Volkert.
Brandt jullie beukenblokken in die haard?
Langenaken, (tot Herder).
Kom nou maar naar beneden. Is Joossen nog aan 't lossen?
Herder.
Ja, tien muud anthraciet.
Langenaken.
Ga er bij staan tellen.
Herder, (komt naar beneden — tot Volkert bij 't afgaan).
lek zal u wat zeggen: als iek niet zoo oud was, had iek al lang voor Paries gelegen, maar wat zal iek nou ien Deutschland machen?
Volkert.
Pluksel.
Herder.
Plückschel? lek zal u wat zeggen: iek heb niets meer te zeggen. U ies 'n idealiest! (midden af.)
Langenaken.
Guusje slaat de spijker op de kop!
Volkert.
Volkomen waar. Ik ben 'n idealist — jij 'n realist, en het typische van die abstracte begrippen is, dat ze elkaar beurtelings afstooten en aantrekken. Ze kunnen niet buiten elkaar. Waar geen realisme bestaat, is ook geen idealisme. Jij bijvoorbeeld, jij hebt me zooveel als te verstaan gegeven, dat je me liever van achter dan van voren ziet. Toch zoeken we elkaar telkens weer op en ....
Langenaken.
Mag ik nou ook es wat zeggen?
Volkert.
Ga je gang!
Langenaken.
Waar kom je voor?
Volkert.
Dat komt dadelijk.
Langenaken.
Ja, maar je tijd is zéér beperkt, heb je gezegd.
Volkert.
Toch liet jij je zakjes koffie en haver de gort vóór mij aan 't woord — da's realisme. Nou moet je 't idealisme ook z'n beurt geven.
Langenaken.
Doe me dan 'n plezier en wees kort. Je bent 'n doodgoeie kerel, maar we leven nu in 'n zeer kritieke tijd. Jouw opinies en vooral je artikelen „Oorlog en Christendom" in je Bazuin, bezorgen jou vandaag of morgen 'n paar maanden in de gevangenis — en mij 'n hoop geklets, waar ik niet van gediend ben.... Suze... is de koffie... ?
Suze, (voor 't raam).
Daar heb je weer 'n heele troep, waar moeten die allemaal onder dak?
Volkert.
Hier!
Langenaken.
Hier? Daar zijn nog lokalen genoeg in de stad.
Volkert.
Die zijn tot aan de nok vol. Ik heb er verleden week veertien gekregen: één op de divan, één op de rechtbank in de keuken, één in ons alkoof, twee op m'n kantoor en negen op zolder, en 't is 'n lust om te zien, hoe de idealen, de utopieën, waarom ze me vroeger, jij ook, in m'n gezicht uitlachten, nu vanzelf in vervulling zijn gegaan. Als de nood 't hoogst is.... is 't communisme 't meest nabij. De man van de zolder maakt 't bed op van de juffrouw in de keuken; de juffrouw van de divan poetst de schoenen van de meneer in de alkoof, de dochter van de vrouw van de vliering kookt erwtensoep, betaald met de nikkeltjes van de apotheker, op mijn — hm! — redactioneel bureau, 't Kindje, aan 't voeteneind van den Heer en Mevrouw Volkert, doet de boodschappen voor de heele kolonie. Ik heb er 'n tandarts onder, die me gratis drie kiezen getrokken heeft, kijk maar. Komt me uitstekend te pas in deze hongerige tijd, 'n mobilisatiegebit. De apotheker maakte de mondspoeling, zoo maar in de keuken in de melkkoker, in één woord: 'n ideaal!
Suze, (paf).
Veertien menschen, in dat kleine hokje van 'n huis .... als daar geen ziekte van komt....
Volkert.
Dan wordt 't bepaald 'n ideale ziekte, dat kan niet anders. Geloof me, als de menschen in vredestijd gedaan hadden wat ze nou in oorlogstijd doen, was er nooit oorlog gekomen! In vredestijd slaan ze elkaar 't brood uit den mond, nou proppen ze elkaar den mond vol tot ze er in stikken. — Vroeger 'n schooier 's nachts op de stoep van 'n kerk in de kou — nou op 't altaar met centrale verwarming. — Vroeger! geen visite in je huis die niet van je stand was, nou zeept 'n Antwerpsche mozemeier z'n moustache in met miin scheerkwast. — Alle wapens ingeleverd, geen kinderpistooltje zie je meer — ezelskoppen! dat hadden ze honderd jaar eerder moeten commandeeren! — M'n dochter leert fransch spreken, m'n vrouw patates frites bakken. — Joopie loopt met halve kousjes door de regen. — 't Is 'n ideale tijd — juist! door 't realisme!
Langenaken.
Ben je uitgepraat?
Volkert, (in extase).
Uitgepraat? — Zóó kan ik nog 'n half jaar bezig blijven. De mode staat stop — de beurs dicht, de treinen gratis — de douanen non-actif — de deurwaarder 'n muilkorf voor — de scharenslijper kropbrood, de minister kropbrood...
Langenaken.
Waarom ben jij dan tegen den oorlog? — Laat ze vechten, hoe meer oorlog, hoe meer zegeningen.
Volkert.
Pardon, ik heb 't over de consequenties van den oorlog. — Ik wil de menschen laten zien, dat ze wijs kunnen worden zonder schade of schande. Ik ben nou eenmaal 'n publieke persoonlijkheid.... (tot Langenaken) Wablief?
Langenaken.
Ik zeg niets __
Volkert.
Ik geef dus m'n krachten aan de publieke zaak. En nou kom ik tot het feitelijke doel van m'n komst. — Ik heb - jullie steun noodig.
Suze.
Dan ga ik voor de koffie zorgen, (wil af.)
Volkert.
'n Lumineus idee — zoo'n half elfje — maar koffie, past niet bepaald in 't kader van ons gesprek, daarom zou ik je dringend willen verzoeken te blijven.
Langenaken.
Ik maak er je attent op, dat ik nog vijf en zeventig gulden van je krijg.
Volkert.
Hindert me niks.
Langenaken.
Mij wel. — En 't is nu allerminst den tijd nog meer te leenen.
Suze.
Ik had tenminste nooit gedacht, dat ik me nog eens zóó zou moeten bekrimpen, — Als je als kind met eigen rijtuig! naar school gebracht bent. — De duurste pianolessen...
Volkert.
'n Abonnement op de dierentuin....
Suze, (geprikkeld).
Abraham, ik vertel geen aardigheden, dus....
Volkert.
Dat ben ik roerend met je eens, de leukste mop, word! op den duur vervelend, maar ik kan je direct geruststellen met de verzekering, dat m'n hersens zich nu allerminst bezighouden, met 'n eventueele geldverplaatsing uit kast, naar mijn portemonnaie — vice-versa. — Ik kom in m'n kwaliteit van voorzitter van de vereeniging „Oorlog aan den Oorlog". — Hier heb ik 'n manifest — 'n oproep tot de internationale massa — 'n paardenmiddel. — En nou verzoek ik dringend jullie beider handteekening.
Suze.
M'n handteekening? — 'k Heb 't eens bijna op 't stadhuis gedaan — maar ik herinnerde me nog bijtijds de woorden van m'n vader zaliger op z'n sterfbed: „Kind, zet nooit gedachtenloos je naam op 'n stuk papier, vooral niet in 't stadhuis".
Volkert.
Je vader zaliger was 'n wijs man. — De gevolgen waren niet te overzien geweest.
Langenaken.
En wat wil dat manifest?
Volkert, (leest).
De onderteekenaar van het mannelijk geslacht verbindt zich plechtig nimmer in het huwelijk te zullen treden, toestemming te zullen geven tot of getuige te zullen zijn bij 'n huwelijk met de dochter van hem, die het zwaard draagt. De vrouw die den wereldvrede wenscht, zal ieder aanzoek om haar hand door welk krijgsman ook, onverbiddelijk weigeren!
Langenaken, (rukt hem het papier uit de hand — vroolijk naar zijn schrijftafel — teekent).
Met alle plezier, als 't anders niet is, daar. (vloeit af) Zes handteekeningen kun je van mij krijgen. Ik trouw niet alleen niet met de dochter van 'n man van het zwaard, ik blijf vrijgezel, al kreeg ik de kans met de vredesengel in hoogst eigen persoon .... ik ben al dertig jaar lang met de literatuur getrouwd, da's goedkooper en vooral.... veiliger. (reikt Suze de pen) Asjeblief Suze.
(Er wordt gescheld.)
Suze, (plechtig).
Ik zal niet teekenen.
Langenaken.
Wat?.... Nee, maar die is goed, voor jou is dat toch 'n bagatel, voor jou kan dat toch heelemaal geen kwaad, op jouw leeftijd. O nee, da's waar ook ....
Suze.
Ik zal niet teekenen, (stilte.)
Volkert.
't Zou voorbarig zijn, nu al te concludeeren dat jouw weigering 'n moord in de wieg van mijn internationale vredesbeweging beteekent, maar ik zou toch wel willen weten ....
Suze, (naar de deur gaande, wendt zich daar tot Langenaken).
Alles, wat overjaarsch is, is daarom nog niet bedorven. (af)
Volkert.
Sakkerloot, had ik gelijk of niet?
Langenaken.
Waarmee ?
Volkert.
De oorlog zet alles op z'n kop! Zou ze toch nog? ...
Langenaken.
Wie weet, misschien „de" prachtige afgeslagen partij.
Volkert.
Wie was toch die gelukkige?
Langenaken.
God mag 't weten, maar ik vergeef 't hem nooit!
Volkert.
't Komt mij al héél onwaarschijnlijk voor, gewoonlijk is is de man 'n geroutineerder afslager dan de vrouw!
(Er klinken stemmen achter de middendeur. Langenaken gaat er heen, komt vlug terug.)
Langenaken, (tot Volkert, die hij de hand reikt).
Dus.... nou ben je klaar, hè? — 't Gaat je goed. (dringt hem naar rechts) Kom hier langs, ik zal je uitlaten.
Volkert.
Ik ben nog lang niet klaar, feitelijk begin ik pas. Ik moet de ruimte hier nog opmeten. Hoeveel bedden denk je, dat hier tegen den grond kunnen liggen?
Langenaken.
Daar heb ik nu heelemaal geen tijd voor, daar is bezoek.
Volkert.
Goed, dan stel je me voor!
Langenaken.
Onmogelijk.
Volkert.
Wie is 't?
Langenaken.
De dominé. Je begrijpt, na die artikelen van jou...
Volkert.
De dominé? De gedisciplineerde zachtmoedigheid? Dan blijf ik. (gaat zitten.)
Langenaken.
Volkert, ik bid en ik smeek je, maak geen kwestie!
(Suze, de dominé en Herder verschijnen in de midden deur.)
Suze.
In geen geval dames; dames wil m'n broer natuurlijl heelemaal niet logeeren, u kent 'm.
Dominé.
Nood breekt wet!
Suze.
Vraag u 't asjeblief zelf.
Langenaken.
Wat is er dominé, kom binnen.
Dominé, (op, met Suze en Herder).
Meneer Langenaken, er moet geholpen worden, dadelijk, ze kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht!
Volkert, (half luid).
Ook plagiaat!
Langenaken, (voorstellend).
M'n neef Volkert!
Volkert, (met stevigen handdruk).
Aangenaam.
Dominé, (zeer koel).
Ik zou onoprecht zijn, indien ik tegenover u dezelfde conventionneele expressie bezigde. — 't Is mij niet aangenaam.
Volkert.
En nou denkt u, natuurlijk, door zoo onverwachts, spiernaakt, met 'n spiegeltje in uw hand, uit den put te springen, mij te imponeeren. U vergist u, daar is u te langdradig voor geweest, u hadt eenvoudig kunnen zeggen: mij niet.
Dominé.
Mag ik er u op attent maken, dat u hier in 'n vreemd huis is?
Volkert.
U haalt me de woorden uit m'n mond!
Langenaken.
Volkert...
Volkert, (gaat zitten).
Ik zwijg.
Herder, (bij de middendeur).
lek zal u wat zeggen, daar beneden aan de trap sjtaan ze te wachten ....
Dominé.
Neee, dat is de bedoeling niet. — Mijn ambt, of mijn hoedanigheid van huisvriend, mag niet dienen, om u het zwijgen op te leggen. De hemel is m'n getuige dat ik niet gevraagd heb u te ontmoeten. — Ik heb uw artikelen in „De Bazuin"....
Volkert.
A zóóó ----- !
Dominé.
Niet gelezen....!
Volkert.
En toch was het u daareven niet aangenaam!
Dominé.
Ze hebben ze me voorgelezen, (gaat zitten.)
Suze.
Maar dominé, die menschen beneden aan de trap, zou u m'n broer niet eerst.... ?
Dominé.
Heel graag, want m'n tijd is beperkt.
Langenaken.
En de jouwe, Volkert?
Volkert.
Voorgelezen? — Nee maar, dat maakt 'n groot verschil! U is delicieus! (haalt 'n duimstok uit z'n zak en begint den vloer op te meten.)
Dominé.
Daarstraks was ik spiernaakt. (tot Suze) Pardon. Nu ben ik delicieus.
Volkert.
En waarom heeft u niet geantwoord?
Langenaken, (tot Volkert).
Wat voer je daar uit?
Volkert, (tellend).
Twee en 'n half, drie, ik beschik over tien matrassen van twee meter — terwijl de dominé praat, doe ik wat ik kan, ora et labora, praatjes helpen de arme vluchtelingen niet. (tot dominé) En waarom heeft u niet geantwoord?
Herder, (ongeduldig).
Jott im Himmel, ze sjieten niet op, daar beneden sjtaan ze te blauwbekken. (vlug af.)
Dominé.
Mijn antwoord is 'n daad geweest. Eerstens heb ik 't voorzitterschap van 't Steuncomité aanvaard, tweedens ben ik tot majoor-veldprediker benoemd. Als er brand is, verdiep ik me niet in de vermoedelijke oorzaak, ik help, dadelijk, zonder veel praatjes. Meneer Langenaken, hoeveel personen kunt u logeeren? (neemt potlood en zakboekje).
Suze.
Dominé, zeg er asjeblief bij, dat er ook dames onder zijn.
Langenaken.
Dames, ik hier dames logeeren? Maak me asjeblief niet ongelukkig! Ik denk er niet aan, dan ga ik in 'n hotel.
Dominé.
Christelijke naastenliefde kent geen geslacht!
Volkert.
Jawel, maar de christelijke naastenliefde moet toch rekening houden met de ruimte. Hier kunnen negen matrassen. liggen. Ik heb op me genomen voor twintig menschen onderdak te zoeken. Bedden en dekens zijn voorhanden.
Dominé.
Buiten 't steuncomité om. U is 'n lief mensch. Wat bereikt men zonder organisatie?
Volkert.
En 't particulier initiatief!
Langenaken.
Maar heeren, ik meen toch ook 'n woordje te mogen mee praten. Vertel me es — wie en wat krijg ik hier eigenlijk in m'n huis?
Dominé en Volkert, (tegelijk).
We weten het niet.
Suze.
Zooiets nog eens te moeten beleven, als je als jong meisje.... (gaat zitten.)
Volkert.
Wie weet is er niet 'n dure pianomeester en 'n werkster voor aan de straat bij. (noteert) Twaalf dekens, negen hoofdkussens, a propos, in de badkamer en op zolder waar de mangel staat...?
Dominé, (noteerend).
U vergeet dat ik ook ruimte noodig heb. Meneer Langenaken, ik reken op twaalf personen, hier tegen de grond.
Langenaken.
Zou ik mogen vragen, waar ik dan moet werken?
Volkert.
Werken? Wie denkt er nou nog aan werken, aan geestelijk werk! — Ik spreek niet over krentebollen, of anthraciet, daarin moet dag en nacht gewerkt worden. Maar welke schrijver is nu in staat 'n pen op papier te zetten? — Ik bijvoorbeeld, ik zit stik vol met emoties, 't zit me tot hier. Nee, opmerken, stof verzamelen en rangschikken, dat doet in dezen tijd het waarachtig genie. — Later, later, als 'n stormgolf, zal de romantiek over ons heen storten, (tot dominé) U bijvoorbeeld, u is veldprediker geworden. Met of zonder uniform?
Dominé.
Met uniform.
Volkert.
Subliem! Daar alleen is 'n standaardwerk over te schrijven. Eén passage: aan de eene kant, de Vorst des Vredes — blootshoofds en blootsvoets — in z'n witte pij — aan de andere kant, z'n discipel op ^1 tam gerequireerd trampaard in khaki, met de sporen aan z'n laarzen, de bijbel aan de knop van z'n zadel. Mag ik me even voorstellen: mijn naaim is „apostel majoor"! (tot Langenaken) Heb je genoeg sunlightzeep ingeslagen?
Herder, (verschijnt in de middendeur).
Ik vraag, wat ik er mee doen moet?
Suze, (tot Herder).
'n Oogenblikje. (Herder af, tot Volkert) Is 'n aalmoezenier ook 'n man van het zwaard?
Dominé.
Geenszins.
Volkert.
Nee, die zegent het alleen als 't goed scherp is — ... trouwens jij wilt 't manifest toch niet teekenen.
Langenaken.
Volkert!
Dominé, (tot Volkert).
Als m'n tijd niet zoo beperkt was, zou ik uw tikje sarcasme apprecieeren, nu wensch ik alleen dit te citeeren: Ik ben niet gekomen om u den vrede te brengen, doch het zwaard.
Volkert.
Van de geest — geen eeresabel!
Dominé.
Wie leidde zelf 't Israëlietische volk ten strijde?
Volkert.
Wie met 't zwaard zal slaan, zal door 't zwaard ....
Dominé.
Meneer Langenaken — heeft u 't Oud Testament bij de land .... o hier ....
Volkert.
Op één been kun je niet staan, dan eisch ik 't Nieuw Testament.
Langenaken.
Dat ligt diep onder in de koffer — veiligheidshalve. Nederland is neutraal.
Dominé, (die intusschen 't Oud Testament heeft opengeslagen).
Hier in Deuteronomium 32—42 daar staat héél duidelijk....
(De middendeur gaat open, Herder verschijnt belast en beladen.)
Herder.
Antwerpen iest jefallen! Ik zal u wat zeggen — De Duitscher kletst niet lang, die pakt aan. Hier zijn ze!
(Voor de middendeur staan een aantal vluchtelingen: een coquet jong meisje, met 'n vogelkooitje onder de arm, 'n zware Belg met twee honden aan 'n touw, 'n oud heertje, daarachter enkele mannen, allen met koffers en pakken.
Doek.
Naar de voorpagina van de Erfenis van de Groote Oorlog